refr.: Ik hou zo van een oude Amsterdamse kroeg Die diepe bedstee in het veilig vaderhuis Hier is het 's winters warm en 's zomers pluis Hier krijg je vaak te veel en nooit genoeg
Ik hou zo van de plompe Nederlandse mannen Die, ernstig drinkend diepe onzin zeggen En met een vage glimlach weten uit te leggen Waarom zij door het leven zijn verbannen
Ik hou zo van de zware moederloze kastelein Die met de blik van een verschopte herdershond Het kleine glas tilt naar zijn grote mond Hij is mijn trouwe vriend, dat moet hij zijn
refr.
Ik hou zo van de afgetrapte honden Die roerloos wachten naast des meesters voet Tot hij uit armoe weer de straat op moet Met balsem op zijn alledaagse wonden
Ik hou zo van het fonkelende drinken En het "nou ja", dat in je hart ontluikt Klein wordt de wereld, als ge wat gebruikt Omdat de verten in het niets verzinken
Ik hou zo van een Amsterdamse kroeg En van het zwijgend met gedachten spelen Alleen het sluitinguur, voor mij en velen Komt steeds te laat en altijd weer te vroeg