M: Hallo T: Hallo M: Hallo T: Met iemand M: Met wie T: Met iemand M: Ja, hallo, je spreekt met de een of andere vent, is die en die ook aanwezig T: Wie zoekt u M: Ik ben op zoek naar die en die, is die er ook T: Nee, die is er niet M: O, ...en eh is deze of gene er dan misschien wel T: Nee, die zitten allebei bij dingetje M: Bij dingetje, ...waar zit dingetje tegenwoordig T: Die zit daar en daar. Kan ik misschien een boodschap doorgeven M: Ja, zeg maar dat ik gebeld heb T: De een of andere vent was het he M: Ja, en dat ik heb gezegd: 'Van eh jaaaaa, en dit en dat en zo... en weet ik veel allemaal...' T: (schrijft)... zus.. en M: Zo T: En... zo M: En... weet ik veel allemaal T: ...tik... veel... alle... maal M: Ja, en eh 'Jaaaaaaaaa, en dit te kort en dat te breed, en waa waa waa en een heel verhaal...' T: Waa... waa... waa, heel M: Verhaal T: Ver... haal M: En 'Van jaaaaaa, en eh pa pa pa pa pa pa en weet ik veel wat niet allemaal niet...' T: Pa... pa... pa, ...ik ...veel M: Allemaal niet T: Alle... maal... niet, goed. Kan zij u eventueel over een en ander nog terugbellen hoe en wat M: Ja, in noodgevallen ben ik dan en dan te bereiken bij wie dan ook T: Bij... wie... dan... ook... die zit toch her en der he M: Nou ja waar dan ook he T: Goed M: Ja T: Zeg M: Nou T: Prima M: Dus (etc.) T: Hoe dan ook, wie of wat M: Nou, zeer bedankt alvast, wat dan ook T: Hoehoe M: Hoehoe