Ik denk aan hoe je liep door de kamer 's morgens vroeg met de zon in het raam. En Mozart sprong hoog en zwierde terug in een boog en dat je dan even bleef staan.
En ik denk aan hoe je keek naar de bloemen Met de blik van een strenge mevrouw En je frunnikte eens wat aan het dorrende blad, Want het moest wel bloeien voor jou.
Ik weet niet wie ik ben, Ik weet niet wat ik doe, Ik weet niet wat het is. Ik weet alleen maar hoe, Hoe erg ik je mis.
En ik denk aan de geuren op zondag Met die goudbruine kip in de pan. Wel naar dat hij dood was en zo akelig bloot was, Maar we aten er drie dagen van.
En ik denk aan hoe je liep door de bergen, Op weg naar de bron van de Rijn. En hoe je daar blond in de stilte stond Met dat gevoel van hier moet ik zijn.
Ik weet niet wie ik ben, Ik weet niet wat ik doe, Ik weet niet wat het is. Ik weet alleen maar hoe, Hoe erg ik je mis.
En je dempte het licht, Dromen ging beter in het donker. Je sleepte me mee, Achter de droom was het echt. En we gingen ten onder En kwamen weer op in het wonder, Halfdood, halfherboren, Aan elkaar verloren en gehecht.
Ik weet niet wie ik ben, Ik weet niet wat ik doe, Ik weet niet wat het is. Ik weet alleen maar hoe, Hoe erg ik je mis