Waar wij woonden zijn de zomers heet, de winters bar en boos. De schrale grond geeft weinig af, dat maakt je harteloos. En nog altijd ruik je daar het gas, Voel je dat de wegen niet van stof zijn, maar van as.
Op een dag kwamen ze ons vertellen dat je weg kon uit de hel. We moesten hen ons geld maar geven, dan regelden zij het wel. Niets meer te verliezen dan de dood, Zo zijn we vertrokken met de zon, het morgenrood.
Als je kijkt zie dan hoe we gaan, tegen die koude wanden staan hier, De vrouwen met een traan in elk oog. Jij daar hoog, als je luistert hoor ons lied, Het is zo oud dat weet je niet, Zo oud als het verdriet om wat verdween, het lied van iedereen Zonder land, zonder naam. Laat ons niet vergaan.
Het schip waarop we voeren was rijp voor de sloop. Als het nog ergens van bleef drijven was het van onze hoop. We wisten niet meer waar we waren, hoe lang nog en waarheen. Thuis zouden we nooit meer komen, dat voelde iedereen.
Als je kijkt zie dan hoe we gaan, tegen die koude wanden staan hier, De vrouwen met een traan in elk oog. Jij daar hoog, als je luistert hoor ons lied, Het is zo oud, dat weet je niet, Zo oud als het verdriet om wat verdween, het lied van iedereen Zonder land, zonder naam. Laat ons niet vergaan.
Ze hebben ons op de rotsen laten lopen in de nacht, Zijn in de duisternis verdwenen, zo hadden ze het bedacht. Dit hier moet het land zijn dat ze ons hebben beloofd. We kunnen nergens anders heen, van alles nu beroofd.
Als je kijkt zie dan hoe het gaat, Hoe het te vol wordt in de straat En op de weg, die haat in elk oog. Jij daar hoog, zie je niet wat er gebeurd, Hoe de wereld wordt verscheurd, Door de hordes wordt besmeurd, verkracht, Hoe er wordt geslacht met jouw woorden, in jouw naam. Laat ons niet vergaan.