't Was in de blonde maand van mei Een zoele dag op 't land, Heer Toen liep een maagdeken ei-ei Blij langs de waterkant, Heer 't En was bij Spaarne's breed begin Ze zong een vrolijk lied, Heer Ze had het heet en was van zin Te baden tussen 't riet, Heer
Met schitt'rend, spiedend, wakend oog Keek zij eerst om zich rond, Heer Of ergens niet een mannenoog Naar haar te loeren stond, Heer En toen zij wist dat geen schavuit Zou spieden naar haar schoot, Heer Tok zij verliefd haar rokken uit En stond daar dus ontbloot, Heer
Zo sprong ze rond in Spaarne's stroom Ze was als Venus zelf, Heer De vissen dachten aan een droom Bij 't zien van zulk een elf, Heer En elke baars en voorn en poon Keek zich de ogen uit, Heer Bij 't zicht op zoveel vrouw'lijk schoon Verschoten zij hun kuit, Heer
Een knaap, die graag haar minnaar was Maar steeds haar neewoord kreeg, Heer Lag heim'lijk in het hoge gras Zijn liefde steeg en steeg, Heer Op bei' zijn wangen gloeide 'n blos En langer hield hij 't niet, Heer Hij rukte al zijn kleren los En sprong toen in de vliet, Heer
Zij schreeuwde, gilde: "Stop, stop stop!" Wat moest zij anders doen, Heer Hij dook haar na en dook haar op En toen, en toen, en toen, Heer Wat Adam eens bij Eva deed Heeft hij bij haar gewekt, Heer Zij lag daar immers ongekleed Dus heeft hij haar bedekt, Heer
Zij huilde half, maar bleef niet koud Geheel en al ontdaan, Heer Riep zij: "Als jij niet met mij trouwt Komt dat je duur te staan", Heer Hij zei: "Dat antwoord neem ik aan" Hij hield niet van half werk, Heer "Vannacht laat ik je niet meer gaan En morgen, naar de kerk", Heer