Eens vielen de wallen der steden, bestormd door het volkse verzet; toen Dietsland zijn trouw heeft beleden, gekuip en verraad heeft belet. Toen sloegen de trommen ten strijde, de fijfers verkondden de nood, en over de bloeiende heide marcheerde het vendel ter dood. En over de bloeiende heide marcheerde het vendel ter dood.
Eens stonden de torens der steden omklauwd door de vechtende leeuw; toen prinsen hun zwaard lieten smeden als schutse van eeuwe tot eeuw. Toen brandd’ op het goud der pennoenen de trouwe van boer en soldaat. Toen bleken de mannen de koenen, die streden voor ’t heil van de staat. Toen bleken de mannen de koenen, die streden voor ’t heil van de staat.
En dreunt onze mars door de steden, en werden we weerom soldaat; wij schouwen het Dietse verleden en bouwen de heilige staat. Weer slagen de trommen ten strijde, de fijfers verkonden de nood. Wij zullen de torens bevrijden, marcheren voor Dietsland ter dood. Wij zullen de torens bevrijden, marcheren voor Dietsland ter dood.