Met onze naam op ons voorhoofd geschreven tas onder de arm stonden wij Een matje en een slaapzak op de fiets gebonden te wachten in een bange rij
Op de orders die ons werden toegeschreeuwd ze waren maar een paar jaar ouder dan ik De leiders met de flesjes in hun hand en in hun ogen die wezenloze blik
Kutfeut, kutfeut, kutfeut, Bek dicht
En daar stonden wij amper achttien jaar net als onze vaders en hun vaders daarvoor En we zopen tot we niet meer konden om lid te worden van het corps
Doodsbang om op te vallen, kroop ik door de modder en de hei Likte de schoenen van een oudejaars, die boerde in mijn oor en daarna zei
Kutfeut, kutfeut, kutfeut, Bek dicht
Ze zeggen het is maar een spel, het kan geen kwaad Nou ze genoten veel te veel de fascistjes die dronken op de tafel stonden en die nu rechter zijn, directeur of advocaat
En na vijf nachten zonder slaap knielde ik voor iedere eikel die het vroeg ong mijn stem aan flarden, "elke vrouw is een hoer, elke vrouw is een groef"
En we kropen door het glas en het bier en wie niet dronken was, was een knor En we kotsten tot we niet meer konden om lid te worden van het corps
Ze zeggen het is maar een spel, de directeur en advocaat En spreken schande bij de borrel, van het tuig bij voetbal, Maar het maakt weinig uit Of je iemand doodschopt of hem teveel jenever drinken laat
En toen het eindelijk voorbij was zwoer ik dat ik nooit zou worden als zij Nooit een jakhals die schreeuwde naar die bange wezels in de rij
Maar toen het jaar daarna zo'n kutfeut uit het Gooi mij aankeek met een hulpeloze blik Pakte ik mijn flesje boerde in zijn oor en schreeuwde ik
Kutfeut, kutfeut, kutfeut, bek dicht
Composição: Arthur Umgrove & Alberto Klein Goldewij