Als de hemel zwart wordt, hunker ik naar een vrouw. Het wezen dat ik haat om haar arrogantie. Het wezen dat ik aanbid om haar lichamelijk contact. Hierdoor worden mijn gedachtenissen gewelddadig en verdwaasd.
Het is tijd om naar buiten te gaan en mezelf te kalmeren. De koelte van de nacht maakt me helder voor de jacht. Zenuwachtig loop ik tussen de huizen en mijn spieren zijn gespannen. Hoge hakken trekken mijn aandacht en ik ren er als een geile puber op af.
IK ZIE MIJN PROOI !
Ik grijp, ram, sla, trap, wurg, trek mes en snij. Ze gilt, schreeuwt en lijdt pijn. Sterf trut, hoer, teef, slet, kut, godverdomme hersenloos teringwijf. Ik ruk, hak, trek armen, benen en hoofd af.
Kwijlend van genot bijt ik in haar bil. De mooie vleeshompen accepteren nu mijn gedrag.
Haar romp neem ik mee en gebruik het als hulpmiddel. Na het vastzetten aan vleeshaken bekijk ik de romp. Het windt me op en het stuk vlees bevredigt mij. Klaargekomen stort ik langzaam in elkaar. Help me, stop de pijn die de leegte laat ontstaan. Een zoveelste moord gepleegd door mijn drang om vrouwenvlees.