refr.: Jij en ik in een bootje Jij en ik in een bootje In een gezellig slootje Niemand om ons heen Jij en ik alleen Alleen, alleen, heel alleen
Ik roeide laatst op een slootje bij een plas Toen daar een heel erg aardig meisje was Zij keek, ik keek We lachten allebei Ik riep: vaar je mee met mij En zij zei
refr.
Ik roeide voort heel gezellig in de zon Ik dacht dat zo een idylle begon Ik keek, zij keek We lachten allebei En ik dacht ze blijft bij mij
refr.
Heel alleen, alleen Toen zag ik een man in een mooie speedboat Wat was die boot toch geweldig groot Hij keek, zij keek Hij riep een vriend'lijk woord Daarna sprong zij overboord En ik was
Heel alleen in m'n bootje Heel alleen in m'n bootje In 't gezellige slootje Niemand om me heen Omdat zij verdween Alleen, alleen, heel alleen Heel alleen, alleen
Een poosje later ontmoette ik ze weer De benzine was op, het bootje ging niet meer Zij keek, ik keek We lachten allebei En zij kwam terug bij mij We zongen
refr.
Alleen, alleen, alleen Alleen, alleen, alleen Alleen, alleen, alleen