Een handjevol bloemen, een strik, een gedicht Dat gaf je elkaar in de dagen Toen 't meisje het haar nog niet opsteken mocht En 't jog nog een pofbroek moest dragen; Een handjevol bloemen... een kleur als een roos En 't ging nog zo stijf... zo onhandig En toch... als de pa of de meester het wist Het leek... nee, het was haast losbandig
Het meisje werd ouder, zijn kuitbroek werd lang Zij groeiden van binnen naar buiten En zij kon tenslotte, veel eerder dan hij Tot liefde voor 't leven besluiten; "En 't leven", sprak moeder, "is droom noch gedicht Dat moet je verstandig bekijken En hoe en wanneer of zo'n jongen iets wordt Och kind, dat moet alles nog blijken!"
Zij trouwde dus met een meneer met een baan Toen 't joggie nog groen liep in Leiden Een sluier, boeketten en zilver en goud Een meisje om echt te benijden En 't meisje werd vrouw en Mevrouw en nog meer Een vrouw met positie en plichten Met dure attenties... met byouterie Maar zonder goedkope gedichten
Ze groeide, gedijde en zette zich uit Tot Proza en tot Mevrouw Jansen En dat, wat ze voelde voor flut-poezie Dat bleek als ze 's avonds ging dansen Een handjevol bloemen, een strik, een gedicht Dat is ze volkomen vergeten En dat met die pofbroek, he jasses!, he foei! Dat wil ze voor niemand meer weten