Vroeger liep hij vlot en vrolijk Door de blijde wereld rond Met een bloempje in z'n knoopsgat En een glimlach om z'n mond; Vroeger, toen z'n knevel krulde Toen z'n boord een schutting leek En het meest verwende meisje Stiekum even naar hem keek
Vroeger vond hij al z'n vrinden Elke avond in z'n kroeg En dan werd het laat en later Maar voor hem nooit laat genoeg; Vroeger dronk hij wijn als water Bij de pittigste sigaar Vroeger woelden zachte handen Vaak de scheiding uit z'n haar
Vroeger kende hij geen kater Na een zondig avontuur En nooit brandde hij z'n vingers Aan een pot met eeuwig vuur; Vroeger kon hij licht en luchtig In der dingen schone schijn Bloemen voor z'n knoopsgat plukken Overal, waar bloemen zijn
Vroeger... ja, wat zegt dat... vroeger Nu het wintert om z'n haard Nu hij van die tuin vol bloemen Toch niets beters heeft bewaard Dan een stugge kamercactus Die al jaren niet meer bloeit En waarmee hij zich als regel Dagenlang haast niet bemoeit
Vroeger, ach, spreek niet van vroeger Troost hem niet met 'lest is best' Nu hem slechts de stijve stekel Van een kamer-cactus rest En als hij als een ouwe zondaar Op z'n bankje bij het vuur Zich het fabeltje herinnert Van: wat zijn die druiven zuur