Er was een man met zeventien complexen En elke avond telde hij ze na Want hij wou weten: hekseniet of hekse Als hij ze dan weer had, dan zei hij: "Ja!"
Maar oppunavond warentur maar zestien Zun vrouw zei: "Kijkus in je andere broek" Maar hij sprak heel beslist: "Nou geen gekles, Fien Ik benniegek, mun zeventien is zoek!"
Hij dacht gekweld: waar kannut zijn gebleven Het is de doodsteek voor mun kummensens Zonder dat zeventiende kank niet leven Ik bennikswaard, ik ben geen halluf mens
Zijn ega sprak al spoedig van zijn eksje Maar hij zocht voort, in kolenkast en bad Want 't was maar niet zo'n doodgewoon complexje Het was het allermooiste dattie had
Ach, dacht de man, het is een penitentie Wat kannik doen? Ik voel me zo onthand Wel, dacht de man, ik plaats een advertentie Ik plaats een advertentie in de krant
Beloning
Verloren maand., gaand van hier tot ginder Om elluf uur, op voorb. lijn 4 Gebr. complex, slechts wein. waard voor vinder Maar voor verl. veel want souv
Reeds daags daarna is het teruggekomen Keurig gevouwen, onder envelop 'Kijk', schreef de dame die het had gevonden 'Hier is het hoor, knap nou maar gauw weer op!'
U moest die man zien, niet meer wrang of nukkig Maar fris en monter en van zessen klaar Hoogst onbekommerd en volmaakt gelukkig Hij had ze alle zeventien weer bij mekaar
Wanneer dit lied u een moraal mag leren Complexen zijn veel kostbaarder dan goud En lang niet altijd helpt u adverteren Als u ze hebt, zorg dan dat u ze houdt