Wij hebben in Den Haag zo bedroevend weinig dingen Waarvan je mooi gevoelig en echt lekker kan staan zingen Want wij werden nooit belegerd of verwoest in vroeger dagen En behalve in de Kamers is hier niemand ooit verslagen Wij kennen niet een Haags Ontzet met dankdiensten in de kerken En wij weten van geen wanten, noch van Grote Waterwerken En misschien verklaart dat, dat door niemand in de lange loop der tijd Aan ons brave 's-Gravenhage ooit een liedje is gewijd
refr.: Den Haag, met je lege paleizen Den Haag, waar de westenwind speelt Den Haag, waar de wijzen in 's lands dienst vergrijzen En waar op de zolders Couperus vergeelt Den Haag, met je standen en rangen Den Haag, met je geur van een Indisch pension Je kan je karakter in een woordje vangen In dat beetje gewichtige Tikkeltje schichtige Altijd voorzichtige woordje: Pardon
Wij, die ternauwernood de naam van stad verdienen Wij staan bij onze torens niet een nummertje te grienen Wij smijten zelden 'trossen los' want wij hebben geen rivieren Maar enkel maar een haventje met veel te korte pieren Wij voelen nou nooit de harteklop voor machtige bedrijven En er kleeft maar weinig zwart en zweet aan onze nette lijven Vandaar dan ook dat niemand ooit bij dauw, bij dag, bij nacht Een mooi gevoelig liedje voor 's-Gravenhage heeft bedacht Maar toch zing ik graag Den Haag de lof En van je Binnen- en je Buitenhof Je Kneuterdijk, Gevangenpoort En van je Laan van Meerdervoort Ik mijmer zachtjes voor me heen En ik denk aan jou, aan jou alleen O, dierbaar graaf'lijk plekje grond O, Moerwijk en o, Morgenstond En als ik eenmaal sterven moet Dan breng ik jou mijn laatste groet En ik leg het moede hoofd ter rust Aan Zwolsman's kale kermis kust