Aan pijpendraaier Lovberg In het knekelhuis bij de Dante-brug Geschreven aan het graf
Maurits, ach Maurits, je schaduw verdwijnt Zie hem in het duister verzinken Zie goud en purper, dat weelderig schijnt In de modder zinken Hoor de klokken van de beiaardier Zie de veerman op de dode rivier Zie de laatste haven Daarom, ach Maurits, laat ons aldus hier Zoetelief begraven
Ach, langgezochte, verborgen plek Waar wij de tranen doen plengen Waar tijd en dood de wijsheid en de gek Tot een mengsel mensen Daar is geen afgunst meer, geen nijd en geen haat En het geluk, toch anders altijd paraat Zal op het graf niet gaan dansen Vijanden, Maurits, ze komen te laat Met gebroken lansen
De beiaardier slaat de maat van het spel Hij laat de grote klok draaien Misdienaar doet er zijn beste, jawel Laat de wierook zwaaien Langs het pad, dat naar de tempel toe voert Groeien rozen, en de tortelduif koert Achter omfloerste vanen Roffelt de trom en de rouwstoet, ontroerd Lost zich op in tranen
Aldus belandde in haar allerlaatste bed De vrouw van de pijpendraaier Nu is het uit met de dagelijkse pret Arme armoedzaaier Van de tapkast tot het graf, zij aan zij Staan de broeders in een treurige rij Weent gij, brave borsten Dorst had ze steeds, net als ik, net als jij En wij blijven dorsten