Er leefden drie broers aan de Schotse kust In Schotland daar leefden er drie En het lot wees uit wie van hen zou gaan Zou gaan, zou gaan Als piraat op de oceaan
Het lot viel als eerste op Hendrik Martijn De jongste broer van de drie Dat hij als piraat op de zoute zee Zoute zee, zoute zee Kost zou vergaren voor de andere twee
Ze voeren nog nauwelijks een winterse nacht En de helft van een winterse dag Toen zag hij aan stuurboord een trotse barkas Een barkas, een barkas Die al gevaarlijk dicht bij hem was
"Ahoy! Ahoy!", riep Hendrik Martijn "Wat voert u zo dicht op mijn koers?" " 'k Ben een rijk koopvaartschip en op London vaar 'k aan Vaar 'k aan, vaar 'k aan Wees zo goed dus en geef mij ruim baan!"
"Oh nee! Oh nee!", riep Hendrik Martijn "Ruim baan geven wij nooit Want ik werd een piraat op de zilte zee Zilte zee, zilte zee Om de kost voor mijzelf en mijn broeders-twee!"
"Dus strijk nu het bramzeil en bras de bezaan Leg uw schip dan aan lijzij van mij Of ik schiet jullie dadelijk een kogel door 't hout Door 't hout, door 't hout En dan zijn jullie dood en gepekeld in 't zout!"
"Oh nee, onze zeilen brassen we nooit En we koersen niet onder uw lij En u krijgt onze kostbare lading niet Lading niet, lading niet En wij schieten terug als u schiet!"
Dus breezij aan breezij zo brandden ze los En de slag duurde twee uur, of drie Tot Hendrik Martijn ze de voltreffer gaf Treffer gaf, treffer gaf En ze zonken naar 't zeemansgraf
Slecht nieuws, slecht nieuws voor het Britse rijk Slecht nieuws deed in Londen de rond Een rijk koopvaartschip in de gronden geboord Geboord, geboord Alle vlotte matrozen vermoord