Wie tot de nacht sprak zijn gezel en dwaalde in de doolhof van de huizen en die geen nest vond om te rusten weet dat hij naar Kathmandou moet gaan
zijn jonge paarden bijten op het bit en moeizaam buigt de horizon zijn barstensvolle aarde
Wie langs de barricaden liep in mist en kille regen en messen in zijn woorden hield en dolken sleep onder zijn blinkend' ogen en 't lijf gespannen hield en zich de lip verbeet weet dat hij de weg naar Kathmandou moet gaan
ik heb mijn lijf gescheurd van die het baarde en ik lik mijn tekens dag aan dag
jij schoot de pijl die op je boog gespannen stond de ruimte in om eens te leven
hij keert weer wij hebben toen terzelfdertijd gehuild wij hebben toen terzelfdertijd geschreeuwd
Waar trek je heen flamingo slanke hals je vliegt de vreemde vlucht en tekent wondere spiralen
je oog leest ver of 't vreemde tekens las van onbekende taal
kom neem wat brood en melk voor onderweg en doe die wollen mantel om je moet je goed verzorgen je hand beeft en je lacht zo vreemd zo zalig zeg waar ga jij heen
Kathmandou ijspaleis waar koningskinderen leven met milde hand met milde borst met milde schoot waar elke vraag een antwoord krijgt
Kathmandou verre stad van stille gebaren de tijd heeft zich daar neergezet en al haar angels uitgerukt de tijger heeft geen klauwen meer de buffel heeft geen horens en alle honden slapen
Kathmandou mijn vallei van gras en klapperbomen en broze herten in het woud waar mensen lachen wit gebit voor diepe keel je kunt er water drinken uit de berg en ijskristallen zuigen de witte sneeuw speelt met de zon en wolken slapen in de bomen
de weg knaagt aan de zolen van mijn voeten en keien bijten vuur in de holten van mijn been en kevers vreten diep in mijn gewrichten hij ziet het niet hij hoort het niet hij voelt het niet zijn oog zwemt in blauw water zijn oor verdrinkt in wondere muziek er is mijn hart dat stuwt en hamert roffelt op mijn glad gespannen vel
hier neem wat brood en melk voor onderweg je hand beeft en je lacht zo vreemd zeg mij waar ga jij heen
zag jij de flamingo’s niet ze roofden brood en melk uit mijn hand en tekende spiralen vreemde tekens in talen onbekend hun vlucht was wonder hals gestrekt een pijl naar verre einder
de schaduw van de bomen dekt ons toe als wij de ogen vol van ogen zoeken naar elkanders mond mijn hand neemt hoge vlucht en snijdt zich niet aan scherven jij rookt ik rook en jij glijd langzaam weg in kleuren vlokken schuim en water toverwoorden spiegelver ik klim over een hoge rand de sterren lopen aan mijn hand ik drijf heel los en heel mijn lijf spoelt open er vloog een roze vogel slanke hals voorbij naar verre einder
Kathmandou in Nepal IJspaleis in kleuren Wonderwoud in de gleuf van je muren
Waar ga jij heen je beeft je rilt van kou je tanden tateren stomme woorden je ijlt je hand bevriest je trekt je benen hoog en kijkt zo vreemd gebroken vogel ik hoor de sintels van een stem je adem riekt naar de riolen
je moet meer eten vriend je moet je goed verzorgen hier eet maar neem maar mee wat brood en melk voor onderweg
Toen ik je grond betrad Kathmandou vloeide mijn lijf vol vuur toen ik je grond betrad Kathmandou
ik wentelde in licht de ogen toe en zwom met lome woorden door de tijd je lucht vulde mijn longen met weeë geur tot barstens toe
de ogen toe en alle remmen los
verdrinken in een meer van licht verdwijnen voor uw aanschijn heilig Kathmandou Hoge muur van sneeuw en ijs en zwijgen
Je stapelt rotsen voor mij uit en ik wil jou beklimmen mijn voeten schuiven langs je flank mijn handen spoelen langs je ijs er zitten naalden in mijn keel Kathmandou hoge Muur heilige Muur gezegende Muur waarom ben jij zo hoog je rotsen puilen mij aan je scherpe messen likken mijn bloed jij wil mij niet ontvangen Kathmandou hoge Muur heilige Muur gezegende Muur ik ging zo ver ik dwaalde naar je toe waar zijn je klapperbomen waar je woud je licht steekt mij de ogen uit waar is het pad dat naar beneden leidt
Er lag een stuk verhakkeld mens in de vallei van Kathmandou vlak voor de hoge muur een kale woestenij van ijs zijn hand lag aan zijn keel en vuur vrat zijn leden
Ze komen hier van ver ze moeten het verbieden kom neem hem op stil maar stil heb je het brood de melk bij en giet wat olie in zijn wonden misschien komt hij er nog doorheen misschien komt hij nog ooit terug naar 't land van de mensen
Tekst: Hugo Verhulst, Merchtem, 12 maart 1969 Muziek: Herman Elegast