Vroeger stierven er mensen van de cholera en van de pest, maar de zwaksten het eerst zodat er overbleef de rest. Schone mensen sterven in auto’s op de baan en ne zieken ouwe vent die blijft op pillen en spuitjes bestaan.
‘k Wil nie zeggen dat die mens maar dood moet gaan, maar zeg nu eens eerlijk: waar hebde ’t meeste aan?
Vroeger was nen oorlog kloppe mee ne knots op elkanders kop, maar nu smijten z’ er ineens een atoom- of een waterstofbom op. Vroeger stierven er veel van honger en van grote nood, maar nu gaan er evenveel van zorgen om hunne welstand dood.
’t Is mij eender hoe gij dood wilt gaan, maar zeg nu eens eerlijk: waar hebde ’t meeste aan?
Vroeger moest ne mens mee acht uren rust per dag volstaan, maar sinds den achturendag is het mee rusten gans gedaan. Vroeger rustte iedereen, den één wat minder, den andere wat meer, maar nu rusten er alleen nog in vrede van ‘ons Heer.’
‘k Wil nie zeggen dat die mens niet dood mocht gaan, maar zeg nu eens eerlijk: waar hebde ’t meeste aan?
Vroeger was ’t ook nie alles, daar moogt ge wel heel gerust in zijn, maar is ’t nu zoveel beter of veranderde alleen maar de schijn? Als op duizende jaren ne mens er niet is op vooruit gegaan, is er dan nog veel reden voor die mens om te blijven bestaan?
Als ‘ons Heer’ hem dan morgen dood laat gaan, dan zegt hem “Och gotte”, wat heb ik er aan?
Tekst en muziek: Bodo Van De Voorde Arr.: Richard Van Der Stay