De boer ploegt zijn akker, de visser vangt vis alsof er sinds Kaïn niks veranderd is. En boven hun hoofden, in de stratosfeer, onhoorbaar een vliegtuig, dan verdwijnt het alweer.
’t Paradijs is verloren, de bomen zijn uitgebloeid. En boven de heuvels klinkt klagend de klacht van Abel tot Kaïn: “Wat heb ik misdaan?”
De druiven, het koren, de bomen, het graan, waarover nog altijd seizoenen gaan. Maar in diepe spelonken donder en vuur; een vreedzame test voor het laatste uur.
’t Paradijs is verloren, de bronnen zijn verdroogd. En over de bergen klinkt klagend een klacht van abel tot Kaïn: “Wat heb ik misdaan?”
Een man en een vrouw omhelzen elkaar. Het is van de oorsprong, het oude gebaar. Maar een kind dat later geboren wordt heeft nu al bescherming en vrede te kort.
’t Paradijs is verloren, de sterren zijn al verbleekt. En over de huizen klinkt klagend de klacht van Abel tot Kaïn: “Wat heb ik misdaan?”
Nog altijd valt regen over het land, nog altijd een zon die de aarde verbrandt. Maar straks worden andere wolken actief: de mens heeft in holen en bunkers weer lief ’t Paradijs is verloren de bloemen zijn al verdord. En over de heuvels klinkt klagend de klacht van Abel tot Kaïn: “Wat heb ik misdaan?”
Kaïn en Abel leven nog naast elkaar; de ene bekijkt nog wantrouwer de ander. Maar eens, op ’n dag, valt het vuur naar beneden. Kaïn zoekt immers al jaren een reden.
’t Paradijs is verloren, de jakhalzen huilen al. En over de heuvels klinkt klagend de klacht van Abel tot Kaïn: “Wat heb ik misdaan?”
Tekst: Jaak Dreesen Muziek: Paul Heyninck Arr.: Raf Deckers