Op m'n ouwe regenjas Zaten wij daar in 't gras Over een luisterrijk huwelijk te dromen Ik sloeg me arrem om d'r heen Maar ze werd gelijk van steen Uit pure angst dat d'r vader langs zou komen De kikkers en hun kroost Zagen hoe ik heb gebloost En hoe m'n schat de benen heeft genomen Ik dacht meteen: "Ik hang me op" Maar ik had alweer een strop Want in de hele buurt bevonden zich geen bomen
Ik ging als een briesende leeuw te keer M'n moeder zee: "Je eet niet meer" Dat deed me deugd Ik dronk limonade bij de vleet En pa sloeg me gade, zo dat heet Hij dacht aan zijn jeugd Ik haatte de mensen, ik vond ze zo voos Behalve die ene, teer en broos Ik had zo'n verdriet M'n liefde was echt, en hecht m'n trouw Maar zij was al een echte vrouw Want zij kwam niet
Op m'n ouwe regenjas Zat ik eenzaam in 't gras Triest te wachten op de hoofdrol van m'n drome Maar ze liet me mooi alleen M'n jonge hart werd zwaar als steen Bij 't idee dat zij een ander had genome De kikkers en hun kroost Hadden ook geen tijd voor troost Ze waren zellef over de liefde aan 't bome Verslagen aan de waterkant Zag ik 't stuk al in de krant "Een knappe man uit liefde onder de tram gekome"
Een menseleve is zo voorbij En toch, ieder jaar in de maand mei, Dacht ik aan haar Zag ik 'n aardige meid op straat Dan dacht ik: 't Is net of zij daar gaat Maar 't was nooit waar 't Moest dertig jaar duren, of langer misschien, Dat ik haar nog 'n keertje zou zien 't Was wel wat laat Aarzelend nam ik 'r bij de hand En hebben we aan die waterkant Samen gepraat En net als de eerste keer Nam ik m'n jas en lag 'm neer Maar wat ik toen zag had ik nooit durven dromen Ze paste niet meer op m'n jas 't Meest van haar zat in 't gras Ze was te veel in omvang toegenomen
'k Dacht niet meer aan 'n zoen En verlegen heb ik toen Over koetjes, over kalvies zitten bomen Maar bij het afscheid riep als troost Een dikke kikker tussen z'n kroost "Wees jij maar blij dat zij toen niet is t'ruggekome."