O kinderen en nette vrouwen, weest niet ontdaan Ik laat u nu in diep vertrouwen iets gadeslaan Het voert ons naar de zwartste randen van het bestaan Maar is daaruit niet weg te branden, welnu, komaan
Het laat wel iets te wensen over als onderdaan Maar schittert in de rol van rover of partizaan Het kan de grootste stommiteiten daarbij begaan En trekt nadien zich van verwijten geen donder aan
Het pleegt in tijden van verveling wat schuil te gaan Maar reageert op elke streling geheel spontaan Dan wordt het opgetogen wakker, dan gaat het staan En aanstonds wil de felle rakker ertegenaan
Dan is het niet meer zo verlegen, veeleer profaan Het heeft een dikke kop gekregen van eigenwaan Het is wat malser en wat rechter dan een banaan Voor vruchtensla heeft men er echter maar weinig aan
Een buitenechtelijk verlangen kan dan ontstaan Men hoeft er niet meer voor te hangen, men durft het aan Wie zou die minnenden beschreeuwen met boos vermaan De echo van de middeleeuwen, het Vaticaan
De ongedwongen Arabier kan zich laten gaan Bij voorbeeld in het speelkwartier van zijn karavaan Want daar ontspant men zich van harte en simultaan Niet dat angstvallige aparte, maar zwaan-kleef-aan
De grijsaard ligt met open ogen en voelt een traan (pliep) Lichamelijke dialogen zijn van de baan (ploep) Hoe kan men in doorwaakte nachten als veteraan (pluup) De smart om wat eens was verzachten, niet met Silan De eens zo mannelijke krachten teloorgegaan