Oud moedertje strompelt naar buiten En sprokkelt wat spaandertjes hout de wind blaast zo vinnig uit ’t oosten het is in haar hutje zo koud de wind blaast zo vinnig uit ’t oosten het is in haar hutje zo koud
De buurjongens zijn aan het spelen Koen, Willem, Johannes en Piet ze rijden elkaar in de sleden en weten van kou nog verdriet ze rijden elkaar in de sleden en weten van kou nog verdriet
Daar zien z’in de verte het oudje kom vlug op een drafje er heen dan helpen wij buurvrouw een handje zij is zo gebrekkig ter been dan helpen wij buurvrouw een handje zij is zo gebrekkig ter been
Gezegd en gedaan en zij zoeken en sjouwen en draven maar aan en brengen een mutsaert tezamen die het oudje niet wegdragen kan en brengen een mutsaert tezamen die het oudje niet wegdragen kan
Het dragen alleen dat behoeft niet de slede staat immers al klaar kom jongens nou ieder een handje voor 1 is dat vrachtje te zwaar kom jongens nou ieder een handje voor 1 is dat vrachtje te zwaar
Daar gaan ze al trekkend en schuivend ’t oud vrouwtje volgt hijgend de stoet Bij ’t hutje klinkt vriendelijk:”Dank je” O jongens wat was je toch goed. Bij ’t hutje klinkt vriendelijk:”Dank je” O jongens wat was je toch goed.
Ze mompelen wat en gaan verder “Wat dom van ons jongens”zegt Koen “Ze had op het hout kunnen zitten, wij hadden dat best kunnen doen” “Ze had op het hout kunnen zitten, wij hadden dat best kunnen doen”