een paster in een dorpke ver weg van de grote stad die was het paster-zijn moe geen vrouw, geen televisie, geen auto, geen bad en de vroegmis naar zijn goesting veel te vroeg en zijn meid, dat was een slodder met haar op haar kin en wratten op hare neus, het was wreed om te zien en z'had een slechte adem en z'heette Jeannine ze zoop elke dag minstens drie liter gin
de weinige centen die ze vonden in de schaal die gingen naar de drank van de meid de paster zei : 'k word van de zorgen nog kaal ja we leven in een droevige tijd het was vroeger veel beter, 'k verveel mij hier dood 'k had gaarne wat vlees bij mijn dagelijks brood ik doe iedere week wel een mis of tien maar er is nooit volk want er is toch niets te zien
de paster nam toen eindelijk een moedig besluit en hij vluchtte naar d'Antwerpse stee hij verkocht er zijn kelk en zijn kleed en zijn meid en hij begon er een bloeiend kafee in die kroeg van onze paster daar was altijd plezier en er werd veel gezopen want de paster had bier met een lieflijken hemelse goudbruine schijn zijn bier dat was gezegend en 't smaakte lijk wijn
die paster is gestorven lijk iedere mens en hij kwam bij Sint-Pieter zijn poort de heilige man zei : zijde gij die plezante ja daar heb ik al wel eens van gehoord kom maar binnen in den hemel, en hij lachte in zijnen baard en vertel eens : wat drinken ze zoal op aard? hier is 't altijd rijstpap dat is proper en kuis maar 't is hier precies een oudmannekenshuis
de paster heeft toen het recept uitgelegd van het zalige schuimende vocht God de Vader die mocht ervan proeven en zei dat goedje dat smaakt naar nog en als g'ooit van zijn leven den hemel moogt zien als ge braaf zijt op aarde dan komt g'er misschien dan wil ik jullie gaarne verwittigen hier 't is gedaan met de rijstpap, nu drinken ze bier