Bij mensen uit de grote steden Behoort het bijna tot de zeden Zij denken zich aan het wereldroer Zijn vol verachting voor een boer Maar komt de zomer in het land En men behoort tot zeek're stand Dan ontvluchten ze die steden Vinden het op het land een Eden Aan zaken wordt niet meer gedacht Een fiets van twintig paardenkracht Daarmee rolt hij door bos en velden Tot zijn maag zich dan doet gelden Dan deelt hij met plezier het voer Van die zo diep verachte boer Maar die heeft maling aan zo'n vent Verkoopt 'em bocht voor 'n goede cent De rest mag hij naar koekeloeren En men zegt: 't Zijn domme lui.... de boeren
De stedeling in zijn jonge jaren Brengt men niet makkelijk tot bedaren Ternauw de zestien jaar bereikt Hij alreeds naar de meisjes kijkt Maar doet hij later eens een keus Daarmee zelfs stoot een man zijn neus Men raadpleegt vrienden en bekenden Hoort dat hij slap is in zijn lenden InAken heeft hij reeds gebaad Dat is voor reumatiek niet kwaad Tenslotte zegt men in vertrouwen Dat hij uit lijfsbehoud moet trouwen Maar ziet daarginds! Die boerenzoon Van vrijen weet hij nog geen boon Kent hij z'n vak, is kloek en sterk Dan maakt hij van een meisje werk Die eens zijn huishouwen zal voeren En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren
Maar in de stad zijn zoveel vrouwen De stedeling vindt een en gaat trouwen Maar als de vos is onze Piet Verliest zijn haar... zijn streken niet Eer zit ze vaak alleen en wacht Dan komt hij heel niet thuis de nacht Uit brieven die ze heeft gevonden Verneemt ze ook z'n ouwe zonden Haar ogen heeft ze rood gegriend En dan opeens verschijnt een vriend Die licht haar in omtrent zijn streken En saam met hem gaat ze zich wreken Maar op het land daarvan geen spoor Daar komt bedrog maar zelden voor Jan mint z'n Stien en Stien mint Jan Hij heeft een vrouw, zij heeft een man Die eens elkander trouw bezwoeren En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren
Maar is een jaartje soms vervlogen Zegt soms een steed'ling opgetogen Nu is het uit met wijn en Trijn Want ik zal weldra vader zijn En weldra komt die grote dag Het kind ontvangt hij met gelach Hij is zo blij, want hij is vader Maar hij verschrikt, beziet-ie 't nader Papa is bruin, het kind is blond En van neef Jan heeft het de mond De oogjes van een van zijn vrienden Het neusje van een van zijn bedienden Heel anders is de boerenstand Komt daar zo'n kleine afgezant Begroet met vreugd' men de ooievaar En liekt het jong krek op zien vaar Geen boer zou ooit z'n vrouw beloeren En men zegt: 't zijn domme lui.... de boeren