In de middeleeuwen voer een tal van Hollanders op zee En ze namen op hun eindeloze tochten Uit ons eigen landje alle soorten handelswaren mee Die de buitenlanders gretig van ze kochten Zo'n scheepje hoewe plomp en heel petiterig gebouwd Een notendop, het kon gewoon niet gekker Zat boordevol met boter, vis en kaas en zakken zout Zelfs de Fransen riepen oh wat is dat lekker
De concurrentie werd enorm en op den duur te bar In vreemde havens liep het storm en alles in de war Dus sloot men zich alleen in het bevaamde hanzebont Menig handelaar werd zo een schatrijk man De steden bloeidenop, de reders aten hun buikje rond Ze geloofden het wel en namen het ervan
En zo leefde in Stavoren een mevrouw zo welgesteld Dat ze zelfs haar deurknop liet vergulden Ze liep krom van de juwelen en ze bulkte van het geld Dat alleen al zessentachtig kluizen vulde Nog altijd niet tevreden met hetgeen zij reeds bezat Ontbood de vruow haar meest bekwame schipper Breng mij iets kostbaars uit de allerduurste stad Het hipste wat er is, maar dan nog hipper
De kapitein begon zijn tocht, maar daar hij alsmaar zwierf Kwam heel de vooraad onder 't vocht en al het graan bedirf Verdraait riep toen de zeebonk, wat is kostbaarder dan graan Want zonder kan de mensheid niet bestaan In Duitsland kocht hij tarwe op een zeer vertrouwd adres En voer hiermee naar zijn meesteres
Die stond al van nieuwsgierigheid te popelen op de kaai En terwijl de kapitein het zeil liet strijken Vroeg zeij wat hebt ge meegebracht oh schippe ris het fraai Ja mevrouwtje sprak ie lachend kom maar kijken Doch woedend schreeuwde zij toen zij de tarwe had ontdekt Wat moet ik nou met graan, jij bent een mooie En wit van met gaf zij de schipper opdracht Om direct de hele lading over boord te gooien
Een grijzaard die dit had gehoord, riep luid gemenerik Als jij zo doorgaat vrouw dan word jij net zo arm als ik Ze nam haar ring wel duizend gulden waard misschien Wierp deze in de golven en sprak kijk Zowaar als ik dit gouden kleinood nimmer meer zal zien Zowaar blijf ik mijn hele leven rijk
Maar een dagje later toen ze een dineetje geven zou Voor wat gasten uit de stad en een paar dorpen Sneed ze vis en zij verbleekte want daar in die kabeljauw Zat die ring die zij in 't water had geworpen En toen verscheen een bode en die kondigde haar aan Dar haar schepen met een storm hadden te kampen Haar hoogmoed kwam ten val, ze werd van dit moment af aan Getroffen door de vreselijkste rampen
Beroofd van al haar praal en pracht een harde bittere les Zij werd vernederd en veracht en stierf als bedelares Zij werd vernederd en veracht en stierf als bedelares