't Is stil in het groene kavalier En toch valt iets te horen Het half geluid van menig dier Doordrengt de stille oren In 't dikke groen de aalkoot kreet En wast zich bij het vocht Terwijl de kleine springeval Zich ploegt en vacht en wrocht
Bij 't rijpe geur van mos en kruid Van lus enhoes en mudde Doorbreekt de kwalk het spiegelend vocht En wast zich door te schudden Het edeldam staat fier en pronk De stamboom als een kroon Tussen de jukken van haar bit Met glanzend hoek en kroon
Het springt van leven in 't lawei Het zwalkt in 't hoge stambers Daar zwiemelen in 't bossefeest De tapen en de zwambers Kabolders hijgen klaterend En kwartelen in kolder Met bossevrouwtjes om en om Tot aan holderdebolder
De hazefluit van rom bom bom In 't knollen groene landje De kwaker tettert bovenal De worm houdt aalmoes handje De vreugde is alom gerept Doch het is de vroege bode Want daar schuift huichelachtig zacht De loopman klaar te doden
Tadroen, tadroen, de poefer komt Rat, wen je wijs, kolere 't Wordt barre beef en pleiterik 't Is striem en val bezeren 't Is alom rep wat 't beeld nu biedt Pief pa vermeent den slachter 't Is knuffel die het haasje wordt 't Hagelt hem in 't achter
De poefman ziet geen prooi op 't oog De ruikslaaf woef gesnuffel En na een konde merkt weldra De vadsigaard de knuffel Hij loopt in 't tandvlees d'arme kou Die bungelt onder 't kwijl De slijper zet het mes op scherp En schicht de kleine bijl
De woever is nu horensdol De loopman zwaait een schichter Het hoofdgebeent kraakt hard en vol: Mijn God! Wat wil de dichter