Mos en morgendauw lichten op in de eerste rose zonnestralen Bloemen openen de kelken, vaag en versluierd in nevel Het is ochtend en de nacht is voorbij De heksen zijn verdwenen en zo ook de kollen en kobolten, de gedrochten Weggevlogen op de eerste stralen van de nieuwe dag
Was het een droom
De nachtvlinder roept in hoge klaagzang de prooien bijeen uit het bos Een warm bos waar het donker begint te worden Bladeren trekken de sporen van de nachtvlinder die zich zingend een weg baant Langs geschorste stammen, langs de bemoste grond, in de schaduwen van een warm bos waar het nacht is
Terwijl de honden slaperig wachten en waken tot het weer dag wordt leest Kardansus de Kobolt werken van oude alchemisten, in licht ijdel en vage spreuken In uitheemse taal van verzonken landen spreken zij zich uit tot het mystieke Volk dat ver achter melkwegen en zonnestelsels van diep onder de aarde, uit spelonken en holle grotten, uit gebouwen die angstvallig gemeden worden door mannen en vrouwen van debiele dorpen in het achterland Het volkje dat overal vandaan in drommen aan komt zetten Ze komen de heuvel op
Vallen neer als kometen, gezeten op de rug van de raaf Heksen en kollen, kobolten en poliepen In aanbidding voor het middernacht Ze bezetten de heuvel in vervoering in het zwart van de nieuwe maan
Het geluid van hun komst doet stilte ontstaan Stilte, de verschrikking gelijk