Maandagmorgen, half acht, december Het weer is wederom zwaar pet Nadat men de vuilnisbak gezeuld heeft Over de galerij der flat Wacht men huiv'rend voor het stoplicht En denkt verbitterd terug aan bed
Auto's, brommers, vele fietsers Krioelen door elkaar Omdat men aan de late kant is Verkeert elkeen in doodsgevaar Er wordt gejakkerd voor het leven Bang voor baas, chef, directeur De laatsten hebben geen geweten Meedogenloos is hun terreur
Hijgend trapt men zich storminwaarts Zwaar gebogen over 't stuur Ondanks de zware regenkleding Plakt menig broekspijp tot elf uur Arme, opgejaagde donders Niemand heeft de slaap nog uit Hadden jullie ook maar dit te zeggen Dan klonk op dit uur geen sirene, wekker, fluit
De een moet haastig van het centrum Naar een ver kantoor in west De ander moet van west naar 't centrum Wijl de regen zijn humeur verpest Als de laatste met de eerste ruilde De ander kreeg de een zijn huis Dan hoefde geen van twee zo ver te fietsen En ze waren ook wat vroeger thuis
Een scholier, doodsbang voor de rector Glipt nog effe door rood licht Er wordt geschept. Daar ligt hij Jakkes, wat een naar gezicht Om de scholier terecht te wijzen Springt de chauffeur zijn auto uit Hij eist vergoeding voor de krassen Maar de scholier geeft geen geluid
Als ik minister was van Arbeid Gaf ik 's maandagsmorgens vrij Niks trok ik me aan van werkgevers Hun tijden zijn goddank voorbij