Als ik m’n huid kan redden door te liegen, zal ik het niet laten. Als ik marteling kan voorkomen, door m’n vrienden te verraden, dan doe ik dat. Aaa! Want ik ben bang!
Als ik crepeer van de honger en nergens voedsel vind, ruk ik het laatste sneetje brood uit de handen van een kind. Want ik moet eten! En ik wil niet dood.
Ik ben aardig en charmant als m’n maag is gevuld. Maar als de nood te hoog is, verlies ik het geduld. Dan pak ik wat ik krijgen kan, laat ik de beschaving los, Dan word ik als er hongerige wolf in het bos Hauw hauw hauw hauw! Hauw hauw hauw hauw!
Als iemand mij iets aandoet, dan sta ik hem naar het leven. Tot ik wraak genomen heb, pas dan kan ik vergeven. Ik ben niet grootmoedig. Ik ben maar klein.
Wie me kan geven wat ik nodig heb, praat ik naar de mond. Ik huichel en ik kruip op m’n knieën door de stront. ‘t Kan me niet schelen. Ik ben geen held.
Maar wacht maar tot ik daar ben, daar waar ik wil zijn. Waar niemand me kan raken, veilig voor de pijn. Tot die tijd zal ik likken, en trappen waar het moet. Met m’n handen naar de hemel tot m’n enkels in het bloed!