Op een avond om een uur of halfelf, liep ik wat te wandelen met mezelf en de mensen van een nette nieuwe wijk zag ik zitten huis en huis aan huis aan huis te kijk. Uitgeteld en uitgezakt en uitgepraat en ik dacht: als nu de wereld eens vergaat is er niemand die het in de gaten heeft want ze zitten aan de beeldbuis vastgekleefd.
De televisie staat nog aan maar de wereld is vergaan. Nu is het hier een poppenkraam met dooien achter het raam.
Op een avond komt ons hele volkje om niet door kwik of door vergif of door de bom, maar door een slaapdrank die een vreemde mogendheid over de beeldbuis en het avondblad verspreidt. Er is een drank vol pessimisme in de maak opportunisme daaraan toegvoegd naar smaak en wat cynisme, ja, een korreltje of drie en wat racisme na een borreltje of drie.
En als de wereld is vergaan dan blijft de televisie aan dan is het hier een poppenkraam met dooien achter het raam.
Iedere woning is opeens een glazen kist waar men het leven en de liefde niet meer mist waar men geen plaat beluistert en geen boek meer leest waar slechts gemompeld wordt: ik ben al geweest. Daar is geen mens meer die nog ooit de straat opging daar is geen vreugde meer en geen bewondering daar is geen hartstocht meer en zelfs niet eens meer angst daar hangt het spreekwoord: dood zijn duurt het langst.
En als de wereld is vergaan dan blijft de televisie aan dan is het hier een poppenkraam met dooien achter het raam