Anne Marieke, waar kom je vandaan? Anne Marieke, van waar kom je gegaan? Van waarheen moet je komen, van de kant waar je ’s nachts in mijn dromen bent beland? Hoor je de zoevende lucht in je haren die de morgen vergaren? Kom je van het land, de rivier of de zee? En kom je van ver, wie ging dan mee? Kom je van ver, wie ging dan met je mee? Anne Marieke, waar kom je vandaan? Anne Marieke, van waar kom je gegaan? De voorbijgangers staren waar je loopt wijl de vrouw aan hun zijde praat verkoopt. Geen één die de wind door de hekken laat waaien, die je rokken zag zwaaien. Jij echter bemerkt niet de reden waarom de huizen zo moe zijn, je ziet niet om; de huizen zo moe zijn, je geeft er niet om. Anne Marieke, waar kom je vandaan? Anne Marieke, van waar kom je gegaan?
Je gaat voort over lanen van asfalt waar de avond veel trager openvalt. Je hecht geen geloof aan de duizenden dingen die de neonlampen zingen. Al ben je pas twintig, je hart is te oud, de glans van je ogen veel te koud. De glans van je ogen in mooi maar te koud. Anne Marieke, waar kom je vandaan? Anne Marieke, van waar kom je gegaan? Waarheen ben je verdwenen in de nacht die je eens uit mijn dromen heeft gebracht? Het duister omhelst nu de stegen en straten die je stappen vergaten. Wat kan het me deren; de morgen breekt aan. Jij bent gekomen en gegaan. Jij bent gekomen en weer heengegaan.