Traag trekt de stoet van vrienden voorbij, hun hoofd is gebogen, hun hoofden zijn moe. Ze malen al deel uit van die maatschappij waarin w’ ons nooit thuis zouden voelen omdat alles corrupt was en rot, in dienst van het kapitaal of van God. Wij lieten ons nooit integreren in die politieke boel. Nog liever immigreren. Wij hadden een hoger doel.
Wij zouden alles gaan hervormen, de oude structuren gingen er aan. Alleen de objectieve normen van talent en bekwaamheid zouden nu gelden, en wij stonden klaar om al die heren met hun sigaar en hun aderverkalkte partijen de tempel uit te slaan. Wij willen geen trieste lakeien. Een nieuwe tijd brak aan.
Zie, daar lopen die helden van toen, keurig gekleed met das en met boord. Ze zouden zoveel laten en doen. Maar tussen daden en woorden staan diploma’s, hun vrouw en een kind en een carrière die zo goed begint. Je hoort ze nu niet meer tempeesten tegen de vriendjespolitiek. Je ziet ze op allerlei feesten want ze zijn promotieziek.
Af en toe kom ik er nog eentje tegen op een of andere avond cultuur. Dan lachen z’ hun iet wat verlegen. Hij droomt nog van avonturen, maar hij praat over politiek, Vietnam, Limburg, de encycliek, en hij is wel voor revolutie in de consumptiemaatschappij. En hij heeft zijn eigen conclusie uit de krant van zijn partij.
Nu stapt hij mee in die trieste stoet. Een eerste stap is altijd fataal. Je weet dikwijls zelf niet wanneer je hem doet, maar je blijft met je eigen leven betalen en dan kan je nooit meer terug. Buig nu je hoofd en krom nu je rug, wees altijd beleefd en bescheiden en een goeie vakidioot. Je zal altijd dieper glijden, voor mij ben je nu al dood.
Traag trekt een lijkstoet aan mij voorbij en in mijn hart ben ik vreselijk bang dat ik uiteindelijk zal worden als zij. Maar ik zal vechten mijn leven lang, mijn leven lang.