Een leeuw is eigenlijk iemand Die bang is voor niemand Z'n ogen en z'n neus Zijn groter dan die van een reus En z'n muil Is een ware moordkuil Met z'n klauw Is een leeuw geweldig gauw Met z'n staart Gooit hij een schutter van z'n paard En met z'n tanden Durft hij de hele schutterij wel aan te randen Afijn, hij is altijd het verscheurendste beest Onder de dieren geweest
Onlangs heeft hij immers in Londen Nog een juffrouw verslonden Doch, nu ik mij bezin Was hij het niet: het was de leeuwin
Een leeuw wordt viervoetig geboren: Twee van achteren en twee van voren Of, volgens anderen, twee aan z'n rechterhand En de twee andere aan deze kant
De leeuw z'n gemalin Is mevrouw de leeuwin En de jongelui, zolang ze zich met de borst behelpen Noemt men gewoonlijk welpen
Gouden leeuwen en leeuwen van hout Mitsgaders de Hollandse, worden heel oud Men ziet ze nog wel op uithangborden en schilden, doch zeldzaam in 't woud
Komt ooit een ware leeuw rechtstreeks op u aan Dan is 't beste om maar regelrecht uit de weg te gaan Doch niet als hij opgezet of dood is Daar er is dat geval volstrekt geen nood is
Ja, een leeuw is eigenlijk iemand Die bang is voor niemand