Kattenburg op zondagmorgen: ik word wakker door ´n klap. Er is alweer een muisje in de val getrapt. Ik had niet al te best geslapen in dit oude vreemde huis, ´k heb geluisterd in het donker naar ´t geritsel en geruis. Nu sta ik op en zoek de koffie, wind giert door het raamkozijn, ik vraag me af; hoe zou het hier in de winter zijn? En jij, je ligt nog half in coma, alleen je haren zijn te zien. In de verte slaat de toren: Kattenbrug, kwart voor tien.
Één nacht maakt nog geen zomer, Één nacht vervliegt veel te vlug Één nacht maakt van mij nog geen dromer Één nacht maar misschien kom ik terug.
Ik kwam je tegen op dat feestje, zo´n verjaardag in een kring, op een klapstoel tussen vreemden waar de tijd maar niet verging. Toen klonk de bel en jij kwam binnen, daart stond je dan in al je pracht. Ik dachrt ik blijf nog even, er is hoop voor deze nacht.
Één nacht maakt nog geen zomer, Één nacht vervliegt veel te vlug Één nacht maakt van mij nog geen dromer Één nacht maar misschien kom ik terug.
Ik lees de titels van je boeken en haal de platen uit je kast, voor ik wegga wil ik weten wie mijn geliefde was.