ze zeggen dat den hond den beste vriend is van de mens d'r kan ik goed inkomen, maar aan alles is een grens want wa gij d'r met da beestje doe da vingk ni meer gezond en de relatie die wij hadden die was ook maar van den hond
gij zijt een laffe trut, nen heurk van een vrouw gij zijt alleen maar lief tegen da kefferke van a degoutante schetkont, walgelijk serpent gij doeget met oe schoothondje in plaats van met ne vent
de mensen zeggen allemaal as we dood zen is't gedaan en da ge niet meer terugkomt als ge eenmaal zijt gegaan ik geloof ni in den hemel of in goddellijke gratie maar waar'k van overtuigd zen, daddis reïncarnatie
gij hebt mij laten vallen en da ving kik ni plezant ik zien da ni meer zitten en dus maak ik mij van kant da mormeltje van a da ga tenslotte ook wel dood en dan is't mijnen toer, dan kruipe kik oep awe schoot
ik weur dus terug geboren als woefke klein en fijn want ik wil maar één dink da's awen truttelakker zijn Samson is de naam, ik draag een strikske in mijn haar en zo brengt de voorzienigheid ons weer terug bij mekaar
ik zien het vrouwtje geren en ik leer het allemaal snel ik kwispel met mijn steertje en 'k gaan liggen oep bevel maar haalde gij ne vent in huis en ik zen d'r nog ook dan bijt ik in z'n knoesels en ik zijk tegen zijn broek