In een salon bij 't warme haardvuur Ligt Fifi in zijn zijden mand Hij laat zich lekk're hapjes voeren En strelen door een dameshand En om de hoek in 't nauwe steegje Zit in een krot een weduwvrouw Bij d'harde strozak van haar kind'ren Schreiend ontwakend van de kou Het hondje van de rijken Dat leeft in overvloed Terwijl het kind der armen Zoveel ontberen moet Het hondje van de rijken Krijgt alles even fijn En menig kind der armen Zou graag zo'n hondje zijn Als Fifi 't vlees niet mals genoeg vindt Haalt hij de neus op en bromt kwaad Dan komt de dienstmeid die het eten Achter een boom werpt op de straat En is de dienstmeid weer naar binnen Komt 'n kindje, haveloos gekleed Dat smult ervan en Fifi ziet het En gromt voor 't raam foei, wat 'n proleet Als Fifi dood is, liggen bloemen En mooie rozen op zijn mand Hij krijgt een eigen graf met 'n grafsteen Daar heeft hij recht op door zijn stand Als 't kind der armen wordt begraven Daalt 't ruwe kistj' in 't grote graf En snikkend zegt de moeder: 'Liev'ling Een bloempje? Heus, 't kon er niet van af!'