Aan 't einde der dag ligt de arbeid terneer De rust komt der donkere nacht 't Is overal stil en het mensdom in rust Vindt slapend hernieuwende kracht Zelfs moeder natuur schijnt in sluim'rende rust Wanneer zij het zonlicht niet zag En toch slaapt niet alles, er zijn er nog veel Wier nacht is gemaakt tot een dag Want zij die niet slapen is 't liefdevol mens Verpleegster in 't ziekengesticht En de moeder die biddend in tranen verstikt Aan 't ziekbed van 't kindje om beterschap snikt En ook hij de werker der donkere mijn Die niet weet of hij er nog morgen zal zijn Die afdaalt door honderd gevaren omringd In donkere schacht zijn 'gluck auf'-liedje zingt Het rijke gezin heeft de kreeftensalaad' Verorberd aan 't kost'lijk souper Ze zijn dol op vis en mevrouw ordonneert Garnalen voor het dejeuner En morgen trakteert ze op heerlijke tong Ze maakt heel 't gezin reeds belust Ze dromen des nachts van de heerlijkste vis Te midden van zalige rust Maar zij die niet slapen is 't moedige volk Die bonkige kerels op zee Die stormen trotseren ter wille van 't brood Op vele manieren beloerd door de dood En wie als het stormt ook niet slaapt is de vrouw Die neerknielt en bidt, vol van droefheid en rouw Voor 't lichaamsbehoud van haar man en haar zoon Haar moeilijk bestaan heeft het rouwkleed tot loon In zacht' rode kussens der spoorwegcoupe Daar zit een gezelschap bijeen Ze schimpen en schelden op 't mindere volk 'Dat werkvolk is intens gemeen Ze vragen steeds maar hoger loon voor hun werk D'r is niks die proleten naar 't zin' Ze schelden nog verder maar dan komt de slaap En 't deftig gezelschap slaapt in Maar hij die niet slaapt is die ruige proleet Daar voor op de locomotief Die 't leven van honderden heeft in zijn hand Hij wordt door geen moeheid of slaap overmand Met een been in 't graf en het and'r' in de cel Gij eerste klas slapers bedenkt gij het wel Zijn handen zijn vuil en al stinkt ie naar zweet Die man waakt voor u, hij, gesmade proleet