Goede avond mensen, dans en zing en fluit. ’t Varken heeft veel pensen en een lange snuit. Morgen moeten we werken, morgen gaan we dood, doodeenvoudig werken om ons dagelijks brood.
Maar nu gaan we zingen, zingen tot der dood. Maar nu gaan we zingen: “Vlaanderen wordt groot.”
In heel oude tijden, als de troubadours koningen verblijden en naar verre landen voer, dan zong hij zijn liedjes op een blauwe steen. Prinselijke margrietjes drongen om hem heen.
Ach, nu gaan we zingen, zingen tot der dood. Ach nu gaan we zingen: “Vlaanderen was zo groot.”
Ja, ’t is lang geleden, Vlaanderen ging teloor. Stoute vorsten smeedden ’t laaglang middendoor. Oostenrijkers kwamen, zelfs Napoleon. Dra is ’t uit en amen met de Brabançon.
Daarom ga ik zingen van een nieuw geluid, van een nieuwe lente die in mijn oren tuit.
We brulden en marcheerden, deden zo ons best. Hoe we ook ons weerden, Brussel blijft een pest. “Maar het kan verkeren” zei Bredero. Dames, mijne Heren, dat was het dan, ziezo.
En er kwam een varken met een lange snuit, goeden avond mensen, mijn vertelselken is uit