In de Ballade van Boon kan alles gebeuren. De stad wordt een dorp en de straat wordt een stad. In de ballade van Boon zitten ramen en deuren. De wind waait ze open. De ziel gaat op stap.
De verhalen van Boon brachten hem veel problemen. Als kind al op school en daarna in de kerk. "Gij zijt malade, mijn zoon", sprak zijn leraar verwaand. "Gij zijt ziek in uw kop", sprak zijn baas op het werk
Vertel. Vertel. Vertellen kan hij wel.
In de ballade van Boon komen kamers tot leven. Een man ziet een vrouw. De miserie begint. De verhalen van Boon, die kan niemand vergeten. De luiaard vindt werk. De pastoor krijgt een kind.
In de ballade van Boon liggen tronies te slapen. Tot het potlood van Boon ze tot spreken brengt. In de ballade van Boon valt geen wijsheid te rapen. Een vrouw blijft een vrouw en een vent blijft een vent.
Vertel. Vertel. Vertellen kan hij wel.
En Boon kijkt naar de mensen. En de mensen kijken terug. En hij maakt nooit plezier Op hun rug.
In de ballade van Boon komt het vlees op gedachten. De regen stroomt warm langs een kindergezicht. In de ballade van Boon liggen vrouwen te smachten. En Boon schrijft het neer in een werkmansgedicht. Een werkmansgedicht. Een werkmansgedicht. Boon schrijft het neer in zijn werkmansgeschrift.