De bleekblauwe kanariepiet wil vluchten, maar hij kan het niet (hij is te bang) De kikker in de diepe gracht komt boven, want het wordt al nacht (maar niet voor lang)
Want uit het duister duikt hij op en wie het meemaakt schrikt zich rot Hij doet het zacht en onverwacht hij doet het meestal wijl hij lacht (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener) (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener)
Het meisje in de mini-rok verslikt zich hevig want zij schrok (maar 't was te laat) Het schaapje dat te grazen stond ziet plotseling een grote mond (en inderdaad)
Want uit het duister duikt hij op en wie het meemaakt schrikt zich rot Hij doet het zacht en onverwacht hij doet het meestal wijl hij lacht (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener) (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener)
De mestkever kijkt koortsig rond want zoenen vindt hij niet gezond (het baat hem niet) En als hij denkt dat je 't niet ziet de zoener spaart zichzelve niet (zichzelve niet)
Want uit het duister duikt hij op en wie het meemaakt schrikt zich rot Hij doet het zacht en onverwacht hij doet het meestal wijl hij lacht (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener) (De onverbiddelijke zoener, de onverbiddelijke zoener)