De grond is nat, het is weer koud geweest het ijs druipt zachtjes van de daken de zotten en de zangers vieren feest en pogen somber lol te maken.
En aan de toog in vol ornaat hangt weer een vieze vent die staat te dromen, van wat gaat komen.
Het duister klimt de koude muur omhoog bedreigt de warme gloed der kaarsen. Het witte licht der lampen is gedoofd de nacht bezat zich aan de glazen.
En in de hoek een ledikant waarop een donker meisje hangt te gapen, en denkt aan slapen.
De stemming stijgt, de sfeer wordt langzaam heet de koude straten zijn verlaten. Maar hier is 't warm, de lijven zijn bezweet het bier stroomt schuimend uit de vaten.
En rond een tafel aan de muur, zit stil een man of vier vol vuur verdoken, hasjiesj te roken.
Het wordt nu laat, de nacht is haast voorbij de brave burgers gaan ontwaken. Het feest is uit en 't is ook stilaan tijd om er een einde aan te maken.
En Jantje die al nuchter is brengt ieder die nog dronken is heel even, weer tot leven.
't Is nu gedaan, de dageraad breekt aan een deur gaat krakend open. Het woest, langharig en het werkschuw tuig komt weer de wereld in gekropen.
En in de kille ochtendlucht is er nog net een stille zucht te horen, gaat dan verloren.