De walrus en de timmerman, die liepen langs 't strand Ze weenden hete tranen om dat vele, vele zand "Ach, werd 't strand maar schoongeveegd, op last van hogerhand Op last van hogerhand!" "Ja walrus", zei de timmerman, "we worden zwaar bezocht Maar let es op die Oesterbank, daarginder in de bocht Wij nodigen de oesters uit al voor een wandeltocht Al voor een wandeltocht!"
"Wie gaat er mee uit wandelen, o oesters, groot en klein?" De oesters waren zeer vereerd en blij met 't festijn Ze snelden toe, men telde er al gauw zo'n twee dozijn Al gauw zo'n twee dozijn Zo kuierden ze lustig voort, de avond werd al rood Terwijl de oudste oester af en toe een wijsje floot Tot 't moment van rusten kwam op 'n aangespoelde boot Een aangespoelde boot
"En nu", zo zei de walrus, "praten we over velerlei Van schoenen, schepen, zegellak, van prinsen en van prei En waarom is de zee zo heet, en lust een kip kandij En lust een kip kandij?" "Wat ik lust", zei de timmerman, "dat vraagt om wittebrood Om boter, peper en azijn, en een servet op schoot Vandaar dat 'k nu de oesters een voor een aan tafel nood Een voor een aan tafel nood!"
"O nee!", riepen de oesters bleek, "dit is een misverstand Wij zijn uw reisgenoten en beslist geen proviand!" De walrus zei: "Zeg, let es op 't uitzicht, 't is riant 't Uitzicht is riant!" "Ach vrienden", zei de timmerman, 't harte vol van spijt "Ik ga nou eenmaal altijd plat voor eerste kwaliteit En als ik zoveel van iets hou, wil ik 't nooit meer kwijt Dan wil ik 't nooit meer kwijt!"
De walrus en de timmerman, die zaten aan de zee Ze weenden hete tranen om 't lot van hun souper Maar sinds die avond loopt er nooit meer 'n oester met ze mee Een oester met ze mee