De oudjes praten niet Of hoogstens af en toe Met stille ogentaal Zelfs rijk zijn ze toch arm En zonder toekomstbeeld: Een hart voor allemaal Hun huis geurt: witte was Lavendel, koperpoets En 't werkwoord van weleer Oud zijn in Amsterdam Is oud zijn op een dorp: Men leeft er nauwelijks meer Eens lachten ze te veel En daarom sleept hun stem Als 't over 'vroeger' gaat Eens huilden ze te veel En daarom parelt soms Een traan langs hun gelaat En als hun hand soms beeft Is dat dan om de klok Die oud wordt op de schouw Die slingert: kom je mee Slingert ja, slingert nee Slingert: ik wacht op jou?
De oudjes dromen niet: Hun boeken ingedut 't Harmonium op slot De poes is ook al dood Het zondags glaasje port Maakt niet meer dol of zot De oudjes zitten stil Gerimpeld hun gebaar Hun wereld uitgezet: Vanaf het bed naar 't raam Van 't bed naar de fauteuil En van het bed naar bed Ze gaan alleen nog uit Voorzichtig arm in arm Gekleed in mijmerij Voor de begrafenis Van wie nog ouder was Nog lelijker dan zij Een uur van stille rouw Dan is daar weer de klok Die voortklikt op de schouw Die slingert: kom je mee Kom je ja, kom je nee Slingert: ik wacht op jou
De oudjes sterven niet Eens vallen ze in slaap En slapen al te lang Ze klampen zich wel vast Maar vallen doen ze toch Al zijn ze vallensbang Een valt de ander blijft: Degeen die 't liefste was 't Meest of het minst in tel? Het doet er weinig toe Degeen die achterblijft Is 't eerste in de hel Soms ziet u hem wel gaan Soms ziet u haar wel staan Triest in een regenstraat; Al schuif'lend door vandaag Prevelend een zacht excuus Dat het niet vlugger gaat U ziet ze voor u uit Wegvluchten voor de klok Die voortklikt op de schouw Die slingert: kom toch mee Kom je ja, kom je nee Slingert: ik wacht op jou
Die slingert: kom toch mee Slingert ja, slingert nee Slingert en wacht op ons