Een leeuw is eigenlijk iemand Die bang is voor niemand Zijne oogen en zijn neus Zijn groter dan die van een reus; En zijn muil is een ware moordkuil; Met zijn klauw Is een leeuw geweldig gauw; Met zijn staart Gooit hij een schutter van zijn paard; En met z'n tanden Durft hij de heele schutterij wel aanranden O zo!
Enfin, hij is altijd het verscheurendste beest Onder de dieren geweest Onlangs heeft hij immers in Londen Nog eene juffrouw verslonden; Doch, nu ik mij bezin Was hij het niet: (Welneen!) Het was de leeuwin
De leeuw wordt viervoetig geboren: Twee van achteren en twee van voren; Of, volgens anderen, twee aan zijn rechterhand: En de twee anderen aan dezen kant De leeuw zijn gemalin Is mevrouw de leeuwin En de jongelui Zoolang zij zich met de borst behelpen Noemt men gewoonlijk welpen
Gouden leeuwen en leeuwen van hout Mitsgaders de Hollandsche worden heel oud; Men ziet ze nog wel op uithangborden en schilden Doch zeldzaam in 't woud Komt ooit een ware leeuw rechtstreeks op u aan Dan is't 't beste om maar regelrecht uit den weg te gaan; Doch niet als hij opgezet of dood is; Daar er in dat geval volstrekt geen nood is