Op haar vingers telt ze hoe oud ze is: zeven jaar Ze ligt al een jaar in bed. In de nacht wacht ze op het grijze morgenlicht Op het bekertje melk om zeven uur, het bordje pap om acht uur. Morgen komt de dokter weer. Het koude ding op haar borst maakt haar aan het schrikken en tegelijk aan het lachen. Af en toe mag ze een uurtje in grootvaders stoel voor het raam zitten. Ze wuift naar de kinderen die voorbijkomen. Met open monden kijken ze naar haar: een vreemd diertje achter glas. Dan hollen ze door Ze mogen niet binnenkomen. Het meest kijkt ze uit naar Japie. Hij is acht jaar Eerst loopt hij haar raam voorbij en wuift. Dan komt hij terug. Kijkt om zich heen of de andere kinderen weg zijn en begint te graaien in zijn broekzak Hij laat alles zien wat er in zit Een spierwitte steen, een glimmende kastanje, de schedel van een kleine vogel Iedere keer weer andere dingen Als ze iets heel erg mooi vindt, tikt ze met haar wijsvinger zachtjes tegen het raam. Het is altijd iets dat Japie ook het mooiste vindt en niet graag wil missen. Dit keer is het de vogelkop. Hij zucht, haalt zijn schouders op, maar legt hem dan voorzichtig in de vensterbank en holt weg De kamer is vol van dingen die Japie haar gegeven heeft, maar de vogelkop is het mooist. Ze legt hem op een toffeepapiertje en kijkt ernaar. Urenlang De kop wordt steeds groter. Komt dichterbij. Hij krijgt weer ogen, ze zijn zo zwart als de nacht in haar kamertje en kijken haar aan. Ze verdwijnt erin als in donker water. Ze slaapt in. Ze is de vogel. Haar armen zijn vleugels. Ze haalt diep adem. Stroomt vol kracht en geluk. Ze slaat haar vleugels uit, stijgt op en vliegt dwars door het raam naar buiten. Boven de kastanjeboom uit Ze cirkelt rond de kerktoren, duikt neer tot vlak boven de huizen om dan schaterend weer omhoog te schieten tot aan de maan die haar naam roept, de wolken die haar omhelzen De volgende dag is het zacht septemberweer. Het raam staat een eindje open Ze hoort de vogels en probeert hun geluiden na te doen Na schooltijd, voor het raam, vraagt Japie wat ze later worden wil. "Een vogel", zegt ze. "Dat kan niet." "Jawel, dat kan wel en als je wilt neem ik je mee." Japie haalt zijn schouders op maar schuift zijn hand onder het raam door en raakt haar even aan. "Vannacht", zegt hij, "heb ik twee sterren zien vallen terwijl er verder geen sterren waren" "Dat waren mijn ogen", zegt ze. "Ik heb twee wensen gedaan", gaat hij verder, "een voor jou en een voor mij, ik vroeg..." Ze legt haar kleine wijsvinger op zijn mond "Niet zeggen", fluistert ze, "nooit zeggen"