Op het bospad op de hei Tussen de dotters in de wei Overal kwam mijn kinderjezus In zijn witte jurk voorbij Z'n glimlach achter beslagen ramen Ik wreef ze schoon om beter te zien Of hij me wel van gist'ren herkende Van bij de berkenboom misschien
Want laat de kindertjes tot mij komen Zei de wind in de berkenbomen En verhinder ze niet om te komen Want hunner is het rijk
Op het bospad op de hei Tussen de dotters in de wei Overal kon ik hem tegenkomen Overal kwam hij voorbij In doorzichtig herfstige nevels Zijn armen open, eindeloos wijd En de zonnestraal die ik ving in mijn ogen Was zijn blik op mijn kindertijd
Want laat de kindertjes tot mij komen Zei de storm in de kale bomen En verhinder ze niet om te komen Want hunner is het rijk
Ik bracht hem mijn poppen zonder armen Bracht hem mijn drift en mijn pijn Bracht hem mijn angstige kinderdromen En mijn zieke konijn En liep ik over verse sneeuw In het licht van de maan Zag ik aan het zilveren paadje Dat hij alvast vooruit was gegaan
Want laat de kindertjes tot mij komen Zong de wind in de winterbomen En verhinder ze niet om te komen Want hunner is het rijk
Sindsdien is vooral veranderd Dat ik geen klein kind meer ben Hoewel ik er niet goed aan kan wennen Dat ik hem nergens meer herken Want de kinderen die buiten spelen Ze kijken me vaak verwonderd aan Ze kijken alsof ik de enige ben Die hem niet voorbij ziet gaan
Laat de kindertjes tot mij komen Het waren misschien wel kinderdromen Maar verhinder de kinderen niet om te dromen Want hunner is het rijk