De stad waarin wij wonen is zo gijs en grauw De huizen zijn te hoog en de straten zijn te nauw Er is geen lucht, er is geen licht, er is nooit rust De mensen zijn niet blij, maar altijd moe en uitgeblust Ze zitten 13-hoog in flats en kijken door de ruiten Ze hebben niets te doen want er is geen ruimte buiten Ergens wordt een kind geslagen, ergens wordt een kind vermoord Niemand die het ziet of die het weet of die het hoort
refr.: Een blokkendoos vol huizen, een getto van beton Waar het vuil ligt opgeslagen in de stegen zonder zon Stad van rijken, stad van armen, stad van anonimiteit Waar miljoenen mensen leven in geluk of eenzaamheid Afgetakeld, opgestapeld, allemaal boven op elkaar Boven op elkaar, boven op elkaar...
De stad waarin wij wonen is zo volgepropt Het is er altijd vies door 't vuil dat wordt gedropt Er is agressie en lawaai, het is nooit stil De mens denkt niet meer na bij wat hij doet en wat hij wil Ze duwen en ze dringen maar vergeten vaak te leven De haast is ons bestaan, want de welvaart duurt maar even Ergens heeft een kind geen eten,ergens is een kind ontspoord Niemand die het ziet of die het weet of die het hoort