Z'n woning ruikt naar tien jaar t'rug, toen we studenten waren Met kratten bier en kleren op elk meubelstuk Z'n adem is een kegel, hij wil thee voor me gaan maken Hij struikelt bijna over z'n pianokruk Zondagmiddag, de gordijnen zijn gesloten Z'n koffer staat geopend in een streepje licht Ik vraag of 'ie nog tijd heeft om een stukje te gaan lopen En even klaart 't op in zijn verfrommelde gezicht
Ik help 'm, met een lichte gene, in z'n rubberlaarzen Hij merkt 't niet, of wel, hij slaakt een diepe zucht "Niet hier in de buurt", zegt hij "eerst maar een stukje met je wagen" Die vult zich langzaam met z'n zure lichaamslucht Ik zie z'n slanke handen, die trillen als een boomblad Ik steek z'n sigaret op, doe de rits dicht van z'n jack "Ik lijk wel kleine jongen", zegt 'ie, en ik wend m'n hoofd af Mijn God wat stinkt die jongen ongeloof'lijk uit z'n bek
Dan hangt 'ie om m'n hals, hij noemt me: 'Muzikale broeder' "Dit hier is m'n beste vriend", roept 'ie naar omhoog We slingeren 't pad op, 't is eigenlijk net als vroeger Maar toen praatten we samen, nu houdt 'ie monoloog Dat ongetalenteerde eikels nu de dienst uit maken En dat ze hem niet willen kennen, domme pech En dat de buren ook niet groeten, z'n familie haat 'm Behalve dan z'n jongste zus, die brengt 'm morgen weg
Weer binnen doe ik even z'n bestofte vleugel open "Ik speel niet meer", zegt hij en gaat naar de wc Ik sla een dom akoord aan en krijg zin om ook te roken We drinken, hij jenever, ik drink kouwe thee 't Zal wel wennen wezen, morgen weer ontwennen Z'n tong klapt dubbel bij 't woord: 'De Jellinnekliniek' En ik kan niks verzinnen, niks opbeurends om te zeggen, muzikale broeder Hou toch op met zuipen, was je vroeger ook al zo goed in, maar beter was je in muziek