Er was eens een lelijk jong eendje Een arme zielepoot, een buitenbeentje Dat altijd maar in z'n eentje rondzwom En maar rondzwom Al deed-ie erg z'n best Hij was de schande van het nest Omdat-ie zo groot was Omdat-ie zo bloot was Omdat-ie het lelijkste eendje van de sloot was Dat eendje Dat eendje Dat lelijke jonge eendje Dat eendje scharrelde maar wat rond Terwijl-ie nergens een vriendinnetje of een vriendje vond
De zon verdween, de lucht werd grauw Het najaar bracht de eerste kou De regen viel in stromen uit de hemel neer De ganzen vluchtten zij aan zij Bevreesd voor 't barre wintertij Het troosteloze land bood geen beschutting meer Het eendje zocht een schuilplaats in het sombere moeras Verbaasd dat al het vriendelijke groen verdwenen was Maar de winter ging voorbij De lente deed zijn intree in z'n kleurigste kledij En het eendje keek verwonderd om zich heen Niets begrijpend van het vrolijke gesnater Van de drukte en 't gespetter op het water Toen verliet hij het moeras En hij zag hoe goed en mooi het nieuwe leven was
Het eendje zwom langs het riet en de lissen En keek onderweg naar de vogels en vissen Toen een zwaan hem zag gaan en riep Zeg, zwaantje Waar kom jij zo opeens vandaan Maar het eendje zei: Ik ben een eendje, mevrouw Welnee, zei de zwaan, wat zeg je me nou Je bent net als wij een echte zwaan Kijk jezelf maar eens goed in het water aan En het eendje spiegelde zich in de plas En zag dat hij een zwaan geworden was
Hij was dus geen lelijk jong eendje Hij droeg een zwanepak en wat voor eentje Waarin-ie verbaasd een beetje rondzwom Zomaar rondzwom En iedereen die hij zag Zei hij vriendelijk goeiedag Omdat-ie zo blij was Omdat het nu mei was Omdat het verdriet net als de wintertijd voorbij was Dat zwaantje Dat zwaantje Gelukkig met zijn bestaantje Geen zwaan zwom tevredener in het rond Omdat-ie het leven van een zwaantje Nog zo gek Niet Vond