Men zegt dat Lazare en Cecile Op een maanverlichte nacht Zwijgend vluchtten uit het dorpje Waar ze waren grootgebracht Dat de maan Cecile tooide Met een stralend bruidstoilet Rond Lazare een mantel plooide Met de zilveren dauw bezet Ach - men had wel in de gaten Dat Cecile een rare was Dat ze met de vogels praatte En soms danste in het gras En men lachte om Lazare Die zijn bootjes van papier In het zwarte ven liet varen En dan straalde van plezier
Men zegt dat Lazare Cecile Aansprak op een zomerdag Dat Cecile hem herkende Bij de eerste oogopslag Want zijn wereld was de hare - Men bekeek hen met wat spot Maar men had niet veel bezwaren Ach, de dwaas zoekt toch de zot Toen de eerste bladeren vielen Ging de roddel door de straat Dat ze dikker werd, Cecile En de spot sloeg om in haat Daar beneden zou ze branden Die de duivel had bemind Maar Cecile vouwde haar handen Om haar ongeboren kind
Men zegt dat Lazare en Cecile Op een maanverlichte nacht Zwijgend vluchtten uit het dorpje Waar ze waren grootgebracht En ze gingen op de vleugels Van de late zomerwind Naar een land achter de heuvels Naar een toekomst voor hun kind Misschien dat het dorp verwachtte Dat ze boetten voor hun daad Misschien zag men in gedachten Al hun lijkstoet in de straat Maar wie lang heeft moeten leven In een diepe eenzaamheid Wil zijn leven niet meer geven Als de liefde hem bevrijdt
Men zegt dat Lazare en Cecile Zijn getrouwd diezelfde nacht Bij het ven waar ze zo dikwijls Op elkaar hadden gewacht En de maan vormde twee ringen Waar zijn beeld in tweeen brak In de rusteloze kringen Van het zilveren watervlak Ik alleen zag hoe ze gingen Want ik had hun vlucht verwacht Nooit zal iets het beeld verdringen Van hun schoonheid in die nacht O Cecile, o Lazare Wees gelukkig met je kind Want een hart kent geen bezwaren Als het zondermeer bemint