Oom Gerrit was m’ er eentje die steeds van fratsen hield. Was hij eenmaal in zijn dagje, lag je gauw van ’t lachen plat. Laats nog kwam hij op een feestje met een plasticneus versierd, zo een knaap van rood er roze. Jongens werd er toen gegierd.
En het volk roep: “He, da’s keurig.” En het volk riep: “He, da’s net.” Waarom ’t ook niet eens proberen vlug zo’n fopneus opgezet?
Op dat feest was ook een zanger die dacht dat hij talent bezat, doch nochtans geen mens ontdekte dat hij niets opvallends had. ‘k Heb mijn image hier gevonden: met zo ’n aardbei op mijn kop wordt ik vlug een knalvedette, haal ik zeker snel de top.
En het volk roep: “He, da’s keurig.” En het volk riep: “He, da’s net.” Waarom ’t ook niet eens proberen vlug zo’n fopneus opgezet?
’t Werd, u raadt het, een sensatie, een komeet door de top tien. Wat hij zong is naast de kwestie, als men maar zijn neus kon zien. ’t Was het eind der lange haren, nooit nog werd een bloem gestrooid. Wie nog ín en hip wou wezen liep met een tomaat getooid.
En het volk roep: “He, da’s keurig.” En het volk riep: “He, da’s net.” Waarom ’t ook niet eens proberen vlug zo’n fopneus opgezet?
d’ Ouwe heren der regering zochten bij de neus hun heil, zij behingen hun gezichten en ze noemden ’t nieuwe stijl. ’t Was een, moet hier toegegeven, grote winst voor hun fysiek. Zo verwierven onze oudjes weer de gunst van Jan publiek.
En het volk roep: “He, da’s keurig.” En het volk riep: “He, da’s net.” Waarom ’t ook niet eens proberen vlug zo’n fopneus opgezet?
Ook de kerk gaf gauw haar zegen in haar na-zo-encykliek; want de kerk volgt traag de zeden maar heel snel de politiek. Theologen toonde dadelijk met bewijzen, klaar genoeg dat op ’t bruiloftsmaal van Kana Christus zelf een feestneus droeg.
En het volk roep: “He, da’s keurig.” En het volk riep: “He, da’s net.” Waarom ’t ook niet eens proberen vlug zo’n fopneus opgezet?
Wat zo dikwijls reeds gebeurd is, dat gebeurde ook ditmaal. Wat een mode was werd wet en wat een wet was werd moraal. Als wij ons op straat vertonen kijkt men ons misprijzend aan. Met zo’n blik van: “Zie die twee daar, net of w’ in ons blootje staan.”
En het volk roept: “Da’s onzedig.” En het volk roept: “Da’s niet net. Waarom niet als alle and’ren ook een fopneus opgezet?”